De Hoofdsoorten

 
 
 

Pinguicula. (vetplant)

 De naam is afgeleid van het Latijnse woord pinguis, dat 'vet' betekent. Pinguicula is het verkleinwoord.
[Pinguicula vulgaris]
Gewoon vetkruid (Pinguicula vulgaris)
heeft prachtige bloemen
Pinguicula is een in het wild voorkomende plant. Het vetblad komt in Nederland wel voor in moerasgebieden en vochtige heidevelden en soms bij bronbeken, maar is toch heel zeldzaam. De plant groeit op fosfaat- en stikstofarme leem- en zandgrond of ook lichtzure veengrond. Het is een vleesetende plant (insectivoor). Het verspreidingsgebied is uitgebreid: vanaf de poolcirkel, Noord-, West- en Midden-Europa tot de westelijke zones van de Oekraïne.Van het geslacht Pinguicula komen in West-Europa twee soorten voor: Pinguicula vulgaris en Pinguicula grandiflora. Beide soorten lijken wat de bloem betreft op elkaar. Het verschil zit in de omvang van de bloem. Van Pinguicula grandiflora is de bloem iets groter dan van gewoon vetblad. Het geslacht behoort tot de familie van de blaasjeskruidachtigen (Lentibulariaceae).Omdat Pinguicula een vleesetende plant is, wordt hij wel in een terrarium gehouden. Het is geen gemakkelijk te houden plant, omdat de juiste vochtigheidsgraad van de grond moeilijk is na te bootsen. Van nature groeit de plant het beste op bemoste, dichtgeslagen grond. De bladen van het vetblad staan in een rozet. Als u eenmaal vetblad hebt gezien, zult u hem niet snel vergeten... De lichtgeelgroene kleur van het tegen de grond liggende blad en het vettige uiterlijk zijn kenmerkend. De bladen zijn verkeerd eivormig tot elliptisch van vorm en aan de randen naar boven omgekruld. Op het blad zitten klieren, die een kleverige stof afscheiden. Insecten die op het blad komen, kleven daaraan vast. Het blad krult over het insect en de klieren beginnen met het afscheiden van een verterend sap. De eiwitten van het insect komen op deze manier - via absorbtieklieren - ter beschikking van de plant. De eiwitten worden omgezet in stikstof - een aanvulling op de voor de groei van de plant noodzakelijke voeding. Van nature groeit het vetblad namelijk op stikstofarme grond.
Vanaf mei tot in augustus bloeit het vetblad op alleenstaande stengels met paarse, violetblauwe of lila bloemen. Die hebben een witte keel en aan de achterzijde van de bloem een priemvormig spoor. De bloemstengels zijn tot 20 centimeter lang. De bloem is 2½ centimeter in doorsnede. Na de bloei ontstaat er na bevruchting een doosvrucht.

De Sarracenia's (trompetbekerplanten)

Deze familie bestaat uit 8 soorten: Sarracenia alata, flava, leucophylla, minor, oreophila, psittacina, purpurea en rubra . Ze vormen bekervallen die groeien vanuit een in de grond verankerd rhizoom. Deze rechtopstaande bekers kunnen 1 meter of soms langer worden! Deze bekervallen zijn uitgerust met nectarklieren die een zoete geur afscheiden. Deze nectardruppels zie je meestal duidelijk zitten op het deksel en rondom de mond van de vangbeker. Vaak hebben deze bekers een bloem/orchidee achtig uiterlijk door de diverse kleuren zoals o.a. rood, paars, wit, geel en goudgeel. Insecten komen af op dit uiterlijk en de geur. Door het eten van de nectar worden ze wat bedwelmd door een verlammend bestandsdeel genaamd coniine wat in de nectar zit. Ze worden naar de mond en keel geleid waar het erg glad is door de wax-achtige strucuur van de binnenwand. Door het slechte houvast glijden ze de beker in. Als vliegende insecten hun vleugels uitslaan botsen ze vaak tegen de wanden aan, en er ontstaat gauw een vacuum waardoor het insect dieper de beker in gezogen wordt. Soms kunnen ze echter op tijd weg vliegen, om snel weer neer te strijken op dezelfde of een andere beker... Eenmaal onderin de beker is het bijna onmogelijk om te ontsnappen. De wand is waxachtig glad, en ook naar beneden gerichte haartjes voorkomen dat de prooi naar boven klimt. Hier zijn talrijke klieren aanwezig die verterende enzymen afscheiden die de zachte delen van het insect doen afbreken en oplossen. Andere klieren nemen deze “soep” van voedingsstoffen weer op, wat ten goede komt aan de plant. Sarracenia's bestaan uit vele ondersoorten en variëteiten er zijn heel veel hybriden gekweekt in de loop der jaren.

Dionaea muscipula (Venus Vliegenvanger)

 Deze soort bestaat uit één geslacht, die bestaat uit verschillende variëteiten. De typische vorm is een rozet van roze-rood gekleurde vangbladeren op bladstelen van 5 tot 8 cm. De vallen zijn 2 tot 3,5 cm groot. Een paar variëteiten zijn bijvoorbeeld 'royal red', de bladsteel en bijna het hele vangblad zijn rood-paars; 'heterodoxa',deze vorm heeft geen rood pigment, de gehele plant blijft groen/gelig; 'giant' form, deze vorm produceert grotere vangbladeren op langere bladstelen. De vangbladeren scheiden nectar af, waar de insecten op af komen. Wanneer een insect een tasthaar aanraakt waarvan er drie op elke bladhelft groeien, gaat er een “soort tijdklokje” in de plant lopen.  Wanneer dit insect binnen 20 seconden weer een tasthaar aanraakt sluit de val zich. In de zomer met hoge temperaturen gaat dit vaak razendsnel. Het vangblad sluit niet meteen na een aanraking van een tasthaar, het kan immers ook een waaiend grassprietje zijn. Het insect kan niet ontsnappen uit het vangblad doordat de tanden op de randen van de vallen zorgen voor een traliewerk. Alleen te kleine, oninteressante prooien zoals mieren kunnen ontsnappen. Het rendement zou te laag zijn om deze prooi te verteren. Het insect blijft proberen te ontsnappen en raakt zo vele malen de tastharen aan. De val sluit zich dan langzaam hermetisch en verteringsenzymen verteren het insect. Nadat de kostbare mineralen zijn opgenomen gaat de val weer langzaam open. Dit hele proces duurt ongeveer 3 tot 5 dagen. Sluit het  vangblad zich te langzaam dan kan je plant geen insekten meer vangen,het langzaam sluiten is te wijten aan te weinig zonlicht dus zet je plant op een zonnige plaats.

Drosera (Zonnedauw)
 
Dit geslacht bestaat uit ongeveer 130 verschillende soorten die verspreid over de gehele wereld voorkomen. Subtropische en tropische Drosera's groeien het gehele jaar rond, op enkele exemplaren na. De meer noordelijke soorten sterven in de winter af tot een winterrustknop, om in het voorjaar weer uit te groeien. Ze vangen hun prooien met hun bladstelen waaraan vele tentakels zitten. Deze tentakels vormen ieder sterke lijmdruppeltjes. Een insect, aangetrokken door de veelal rood-groene bladeren met de glinstering van de lijmdruppels, blijft vastkleven. Veel drosera's buigen heel langzaam de tentakels om het spartelende insect heen, voor een betere grip. Het insect wordt verteerd door aanwezige verteringsklieren, en de voedingsstoffen worden opgenomen door de plant.

Drosophyllum lusitanicum (Portugese zonnedauw)

Dit geslacht bestaat uit één soort, en groeit in het zuiden van Portugal, Spanje en het Noorden van Marokko. Afwijkend is het feit dat deze plant groeit in relatief droge zand-rots achtige bodems. De neerslag valt het meest in de winterperiode, en men denkt dat in de warme en relatief droge zomers de 's nachts optrekkende mist vanuit de zee aan de kustlijn door de plant worden opgenomen middels zijn vangbladeren. De vangbladeren zijn rechtlijnige bladstengels van ongeveer 20 tot 25 cm lang. Het vangmechanisme lijkt sterk op die van de Drosera's , alleen is de kleefsterkte van de lijmdruppels minder sterk, met een reden. Een insect dat landt op een steel, kan zich nog enigzins voortbewegen, maar wordt al snel ingekapseld door de loslatende lijmdruppels. Het insect sterft een verstikkingsdood, en wordt verteerd door de plant.

 Nepenthes (de tropische bekerplant)

 Deze tropische groep planten kan in twee categorieën worden ingedeeld; de laagland tropische soorten en de hoogland tropische soorten. Laagland soorten groeien in regenwouden tot 1 km boven de zeespiegel, waar de temperatuur dag en nacht vrij constant is. De hoogland soorten groeien in de hoger gelegen regenwouden vanaf 1 km tot wel ruim 3 km boven de zeespiegel. Hier zijn vooral de nachten een stuk koeler en natter dan de dag. Ongeveer 70 procent van de soorten zijn Hoogland soorten. Aan het uiteinde van de bladnerf groeit de beker, die bij de meeste soorten hangend is. De vangtechniek lijkt erg op die van de Sarracenia, maar onderin de breder wordende beker bevindt zich een permanente stroperige vloeistof, waarin de gevangen insecten snel verdrinken en verteerd worden.  

 

 

 

 

 

 
 

                                                                                            

                    Nepenthes